25 bloemblaadjes

Elke uitvaart is altijd ingrijpend, ook voor mij als uitvaartverzorger. Ik hoop natuurlijk dat ik alles goed georganiseerd heb. Het is heel prettig, essentieel zelfs, als de nabestaanden en ik een goed contact hebben in de week voorafgaand aan de uitvaart. Iedereen in de familie gebruikt een talent, zichtbaar of minder zichtbaar. Op de dag van de uitvaart komt dan alles samen en maken we van de uitvaart een mooie herinnering. Maar als er een kindje overlijdt, dan druist dat in tegen alles wat ik in mij heb, toch zal ik de ouders met veel liefde helpen met het maken van soms, moeilijke beslissingen. 
 
Ik word gebeld, zondagochtend heel vroeg, een nummer in Almere. Dat zie ik aan het kengetal. Ik hoor aan de stem dat ik een jong meisje aan de telefoon heb. ‘Met Mariska,’ klinkt aan de andere kant van de lijn een onzekere stem. ‘Dag Mariska, met Joyce. Ik ben uitvaartverzorger, kan ik je ergens mee helpen?’ ‘Ja, misschien,’ klinkt Mariska alweer een stuk zekerder.
Mariska vertelt dat haar vriendin van 23 en haar vriend een kindje hebben gekregen. Het is dood geboren toen het 25 weken oud was. ‘Volgens het ziekenhuis,’ vertelde Mariska, ‘ben je dan verplicht om een begrafenis of crematie te regelen.’ Maar haar vriendin wil dat niet en haar vriendje ook niet. Eigenlijk willen ze er niets mee te maken hebben. Mariska vindt het nogal een heftige beslissing, tenslotte is het toch je kind. Ze vraagt of ik misschien met haar vriendin en haar vriendje wil praten. ‘Het gaat niet om het geld,’ zegt Mariska, ‘ik sta daar voor in. Ik wil ook niet dat je het met hen bespreekt, ik wil zeker weten dat ze de juiste beslissing maken.’ Natuurlijk wil ik dat. Ik rij naar Almere Stad, het Flevoziekenhuis, de kraamafdeling. De jonge moeder ligt in bed, haar vriendje zit aan de tafel ervoor. Ik probeer de stilte te doorbreken met wat luchtige vragen, maar echt een gesprek komt niet op gang en ik merk dat ik me wat ongemakkelijk voel. Ik vertel dat ik benaderd ben door hun vriendin, Mariska, om te praten over hun kindje. ‘Jullie kindje is na 25 weken dood ter wereld gekomen, dan moet je het aangeven bij de gemeente.’ De moeder knikt, ‘dat weten we, we hebben nog geen naam bedacht.’ Ik vraag of het een jongetje is of een meisje. ‘Een meisje,’ zegt de vader, ‘maar er is geen roze wolk voor ons.’ ‘Dat begrijp ik,’ zeg ik. ‘Ik heb natuurlijk geen handleiding hoe ermee om te gaan, ik heb ook geen mening. Alles is goed, maar je kunt deze beslissing maar een keer maken,’ ik vervolg: ‘Behalve aangifte van geboorte, moet je ook aangifte van overlijden doen. Dat kan ik voor jullie doen, als jullie willen. Daarna ben je verplicht om een crematie of begrafenis te regelen. Ook dat kan ik voor jullie regelen, ik kan het helemaal uit handen nemen (misschien met Mariska) of we kunnen ook samen een aantal beslissingen maken. We hebben wel even de tijd om alles te regelen, als jullie het fijn vinden kan ik ook morgen even terugkomen of overmorgen?’
 
Als ik twee dagen later terugkom, ziet de moeder er heel anders uit. Ook de vader is een stuk vrijer en de gesprekken komen nu wel op gang. Ze hebben een naam bedacht: Rika. Vader heeft zelfs aangifte van geboorte gedaan, vertelt hij. Ze vertellen hoe de zwangerschap is verlopen, hoe de moeder voelde dat er geen leven meer was in haar buik. Ze vertelt ook hoe ziek ze is geweest tijdens haar zwangerschap. Het liefste wil ze deze periode zo snel mogelijk vergeten. Dus moeder wil nog steeds geen begrafenis regelen en vader is het daarmee eens. Ik vraag of ze het goed vinden als ik het voor hen regel. ‘Heel graag,’ zeggen ze samen tegelijk. ‘Ik heb al een idee hoe ik dat ga doen, willen jullie het weten?’
 
Ik vertel dat ik bij de Blokker een klein rieten mandje koop, en bij Prenatal een wit fleece dekentje met roze vlinders erop. Een paar knuffels ook.
Ik vertel dat ik privé in een heel klein autootje rijd, een Daihatsu Copen. Ik zet het mandje naast me op de stoel. Ik kijk of ik ergens roze vlaggen kan kopen voor op mijn raam. Dan rij ik naar de begraafplaats. ‘Zal ik verder vertellen? Of hebben jullie vragen?’
Vader heeft een vraag, ‘Misschien een gekke vraag, maar hoe zet je het mandje vast op de stoel naast je? Ze heeft al genoeg meegemaakt, ik wil niet dat ze ook nog op de grond valt.’
‘Geen gekke vraag hoor, een veiligheidsgordel of misschien moet ik iemand meenemen die het mandje op schoot houdt.’
‘Ik wist niet dat dat kon,’ zegt moeder. ‘Dus je kan gewoon met je eigen auto naar de begraafplaats rijden?’
‘Ja hoor,’ antwoord ik.
‘Mijn vriend is automonteur, niets tegen jouw auto hoor, maar wij hebben een hele oude Citroën, een eend. Die heeft een voorbank in plaats van twee stoelen, dan kunnen we haar nog even tussen ons in houden als we samen rijden.’
‘Dat mag zeker.’
‘Als jij de rest regelt,’ zegt moeder, ‘dan vraag ik of Mariska misschien een mandje bij de Blokker wil kopen. En er is in het ziekenhuis ook een winkel met zorgspullen. Misschien hebben ze daar ook wel een mooi dekentje, zal ik even kijken?’
 
Mariska voelde zich vereerd een mandje te mogen kopen en vader en moeder hebben Rika zoals afgesproken naar de begraafplaats gereden in hun rode Eend. In het uitvaartcentrum is een mooi vlinderkamertje, daar hebben ze nog even gezeten met Rika. 25 bloemblaadjes eromheen. Voor elke week één.
 
Ik zal deze mini-uitvaart nooit meer vergeten, en hoe mooi was het toen ik vader en moeder een paar jaar later in Almere Stad bij toeval tegenkwam. Met een kinderwagen en een gezond meisje daarin.
 
 

Almere Bruist artikelen

Hieronder vind je alle artikelen van Joyce van Helden die in verkorte vorm in “Almere Bruist” zijn verschenen.